Vandaag is zo’n dag waarvan ik zou willen dat mijn ogen camera’s waren en mijn oren audiorecorders met oneindig veel batterijen. Dat ik alles in me op wil zuigen en hoop niets te vergeten maar dat meteen toch doe omdat ik ondertussen moet zorgen dat ik niet van de weg rijd. Vandaag is zo een dag dat ik gezelschap mis op reis, dat ik het mis die mengeling van verbazing, tranen, vreugde, herkenning en vervreemding – die mix van alles wat  Amerika is en met me doet – niet meteen te kunnen delen met een mens van vlees en bloed. Misschien is het tijd wat ik normaal alleen voor mezelf opschrijf eens te gaan delen. Wie weet biedt het mij gezelschap. En de lezer een heel klein stukje van Amerika.
Zes uur rijden van Alabama naar South Carolina dwars door Georgia. Zorgeloos en met alle zintuigen open: na twee dagen als schrijvende kluizenaar en een gehaalde deadline ligt de weg wijd open. Glooiende, groene heuvels bedekt met afwisselend gevangenis, kerk, goedkope supermarkt, armoedige trailers, weer een kerk, vervallen tankstation, school, nog een kerk, tankstation (iets minder vervallen). De borden aan de kant van de weg bieden vermaak: ’Waar Christus de hoofdattractie is’ en ‘Als de Duivel belt, laat Jezus opnemen.’ Dag Alabama, tot de volgende keer. Dan schrijf ik over Selma – de iconische plaats uit de Burgerrechtenbeweging waar de tijd en economie hebben stilgestaan en het verval en verdriet me kippenvel gaven.
Ik ruik naar elk tankstation waar ik stop om te plassen, hoe kort ik ook binnen ben: de weeïge geur van vettig eten, specerijen en ‘glace’ – de ondefinieerbare drab waar vlees hier nou eenmaal in gemarineerd wordt. De groene heuvels van Georgia. Boerderijen: perziken, aardbeien. Hier en daar wat koeien. Houtindustrie; grote trucks met stapels boomstammen. Klusteringen van tankstations en fastfood. Af en toe een klein dorp. Twee stoplichten en het dorp is weer vergeten. Eindeloos veel pick up trucks. Hoe dichter ik bij Macon kom, hoe meer Trump borden ik zie. Macon, daar wil ik koffie.
Google maps stuurt me door een in en in verdrietig en troosteloos stuk stad. Projects – sociale woningbouw – niet de hoogbouw zoals je die in steden veel ziet maar blokken bruine  laagbouw. Huizen gebouwd zoals de gevangeniscomplexen waar ik langs reed in Alabama. Junks schuifelen op straat. Een man zonder schoenen. Vervallen huizen, een drankwinkeltje. Bij het stoplicht doe ik mijn deuren op slot. Ik parkeer in het centrum – nog altijd een verdrietig stuk stad -maar het voelt niet onveilig.
Op zoek naar koffie loop ik tegen het museum van de Otis Redding foundation aan. Otis Redding! Die man is een legende! Zijn neef verwelkomt me. De familie komt hier vandaan en runt de stichting, zo blijkt. ‘Het is hier één groot shithole, iedereen is arm en onderwijs is ronduit klote. Wij geven muziekles aan kinderen en helpen ze zo ontwikkelen. We doen wat we kunnen,’ zegt de neef. Ik koop een trui met de tekst ‘Try a little tenderness.’ Ik wens iedereen zo een trui toe. Koffie is niet meer nodig, hier kan ik de hele middag op door.
Hoe dichter ik bij South Carolina kom, hoe meer vlaggen van de geconfedereerde staten ik zie. Mijn eindbestemming nadert. Geen bereik. Het schemert. Mijn raam staat open, de lucht voel als lente. Ik passeer een paar trailers, twee jongens zitten in de achterbak van de pick up truck. Ze zwaaien, ik zwaai terug. Bij het stopbord naar rechts. Nog geen 300 meter voorbij de zwaaiende jongens is alsof ik in een andere wereld ben beland.
Dit is suburbia: waar elk huis twee auto’s voor de deur heeft, een vader met zijn kinderen voetbalt op straat, de hond wordt uitgelaten en elk huis er uit ziet alsof het van plastic is, je er een strik om heen kan doen, het kan oppakken en drie kilometer verderop weer kan neerzetten. Mijn gastvrouw is me vergeten vanwege een noodgeval. Het huis is vies, het wc papier is op. Ik wil hier zo snel mogelijk weer weg maar had het ook voor geen goud willen missen. Wat een rijkdom. Morgen weer een dag.